De witte, grijze of grauwe els (Alnus incana) is een vrij onbekende boom die plantengeografisch in de Achterhoek thuishoort (zie Heukels ’s flora uit 1990). Deze boomvormer groeit op verschillende vochtige maar ook op drogere, armere bodemtypen. Zijn familielid de zwarte els  (Alnus glutinosa) komt op veel meer, vooral natte, plaatsen in Nederland voor. Onderstaande foto is in Zelhem gemaakt.

Kenmerken van de grijze els zijn een heldere, lichtere verschijning ten opzichte van de veel donkere, zwarte els. De stam is gladder en lichter van kleur. De herkenning is niet altijd gemakkelijk maar naast elkaar is het verschil tussen de grijze els en de zwarte els duidelijk.

De grijze els heeft spitsere bladeren met een grof gezaagde bladrand die van onder kort behaard zijn. De  bladeren zijn lichter van kleur dan de heel donker groene, ronde bladeren van de zwarte els. De knoppen zijn niet of nauwelijks kleverig, wat bij de zwarte els heel sprekend is.

Net als zijn familielid binden de wortels van de grijze els de stikstof uit de lucht en verrijken daardoor de bodem waarin hij groeit.

Het aantal gekweekte grijze elsen dat in het landschap wordt en werd aangeplant, is maar klein in vergelijking met de zwarte els.

Over de herkomst van het fijne zaad is weinig of niets bekend. Of de aanplant overlevingskansen bezit, moet aan de natuur worden overgelaten. De erfelijke eigenschappen moeten aangepast zijn aan de plaatselijke leefsituatie om tot ontwikkeling te komen. Een te droge of te natte grond en een te zure of te basische bodem zullen de groei en daarmee de concurrentie met andere bomen beperken of onmogelijk maken.

Natuurlijke ontwikkeling van boomsoorten duidt dus op een aangepastheid. In zijn algemeenheid vormen grote oude bomen een demonstratie van aangepastheid en grote vitaliteit.

De grijze els kan tot wel 20 meter groot worden.

De grijze els wordt zelden als boom aangeplant, met uitzondering van een paar bomen in de Papaverstraat in Zelhem (zie foto). Om boomvormen te krijgen van uit zaad geteelde planten moet in het jeugdstadium streng worden geselecteerd op groeivorm, rechtheid en groeikracht. Omdat  betrekkelijk weinig planten worden geteeld is de selectiemogelijkheid klein en de kans op goede boomvormers laag.

Als voorbeeld: laanbomen van de zomereik worden uit een populatie driejarig eiken zaailingen geselecteerd; daarvan zal hooguit een half procent geschikt zijn om als solitaire laanboom uit te groeien. Maar omdat miljoenen zomereiken uit zaad worden geteeld, is het mogelijk selecties te maken om bomen te telen.

Op de kwekerijen worden in het bijzonder uit zaad geselecteerde bomen een handje geholpen om recht te groeien door ze aan een stok te binden. Dit biedt overigens geen garantie voor een rechte groei op latere leeftijd.

Gekloonde bomen, die door stekken, enten of meristeem vermeerdering (gedeelde eindknoppen) worden groot gebracht, hebben dezelfde eigenschappen als de oorspronkelijke boom. Onder goede omstandigheden zullen die dan ook dezelfde habitus (kroonvorm) en groei hebben als het uitgangsmateriaal.

Dat we weinig goede boomvormen van de grijze els tegenkomen, is daarom niet verwonderlijk.

Van de grijze els zijn wel een paar klonen in de handel, maar dan gaat het om bijzondere vormen of kleuren.

In de gemeente Bronckhorst zijn maar weinig bomen en struiken van de grijze els te vinden. Toe te juichen zijn daarom de laanbomen van enige, niet bijzonder mooie bomen, maar eigenlijk wel kostbare, relatief jonge bomen, in Zelhem.

Daarnaast werd een groepje verdwaalde grijze elzen in een singel bij Halle gevonden.

Een tamelijk unieke laan met grijze elsen in de buurt van Halle.

In vergelijking met het aantal zwarte elzen in die omgeving valt het aantal echter volledig in het niet.