Niet zo bekend en niet populair bij bosbouwers en landschapverzorgers is de trilpopulier (Populus tremula), een boomvormer die onder veel omstandigheden in Nederland wil groeien. Wat meer aandacht en belangstelling voor deze, van nature voorkomende, inheemse boomsoort, is het bepleiten waard.
Van nature groeit deze boomvormer in bosranden, wat wijst op lichtbehoefte. De soort komt zowel op vochtige als droge grond voor en kan op zowel voedselarme als voedselrijkere gronden groeien. Toch komen we de soort voornamelijk in het oosten en in de duingebieden van ons land tegen. De trilpopulier kan in de Achterhoek goed aarden en groeit, verspreid, in de bosranden.
De lange afgeplatte bladstelen van de ronde, gekartelde bladschijven veroorzaken de beweeglijkheid van de blaadjes, die de naam trilpopulier verklaart. Wind die door de kruinen trekt, laat een warm ruisend geluid ontstaan.
De trilpopulier behoort tot de familie van de wilgachtigen en is een populierensoort van de sectie Leuce.
Soorten van deze sectie kunnen zich op meerdere manieren vermenigvuldigen, generatief door middel van zaad, vegetatief door gebruik te maken van wortelopslag, te stekken of in het laboratorium door de eindknop te delen.
Voor alle wilgachtigen geldt dat het zaad heel fijn is, zodat een kilo honderdduizenden zaadjes bevat. Vermeerdering met zaad gebeurde zelden. Het vinden van de juiste kiemomstandigheden, het juiste zaaimoment en de onzekerheid over de soort zuiverheid leidden ertoe dat praktisch altijd is gekozen voor de vegetatieve vermeerdering.
Natuurlijke kiemomstandigheden, zoals in de uiterwaarden van de IJssel, zijn belangrijk, omdat de daar voorkomende struiken en bomen uit zaad zijn ontstaan. De erfelijke variatie is dan groot, waardoor aantastingen beter weerstaan kunnen worden. Vegetatief vermeerderd materiaal wordt door zijn eensoortige erfelijke eigenschap altijd massaal aangetast.
Rondom een opstand van trilpopulier kan wortelopslag worden gevonden. Herkenbaar aan de bladeren van de éénjarige scheuten, die veel groter zijn en behaarder en spitser dan de ronde gekartelde blaadjes van een meerjarige struik of boom.
Duitse bosbouwers hadden meer belangstelling voor de trilpopulier en organiseerden een selectieprogramma om voor de bosbouw interessante klonen (bomen met gelijke eigenschappen) te telen. Ooit werd als eerste uitgangsmateriaal zaad gebruikt van bomen langs het Duitse Mittellandkanaal, waarvan het plantmateriaal oorspronkelijk van de houtvesterij Tapiau in Polen afkomstig is.
Een selctie uit deze herkomst van gezonde goed groeiende bomen werd in het verkeer gebracht onder de naam Tapiau 1 tot en met 8.
Daarnaast werden ook kruisingen met de Canadese trilpopulier (Populus tremuloïdes) geselecteerd. Dit leverde de kloon Astria op.
Om de nadelen van het massaal aanplanten van erfelijk eensoortige klonen te voorkomen, moet een aanplant met de Tapiau-klonen altijd uit minstens vijf verschillende klonen bestaan. Dat verkleint de kwetsbaarheid van een bosopstand voor ziekten en aantastingen.
Op de bijgaande foto’s wordt het verschil tussen een klonen groep en een ‘wilde’ boom getoond: de Populus tremula (mogelijk de kloon Astria) aangeplant langs een zijweg van de Meeneweg te Zelhem. Deze bomen zijn naar schatting ongeveer 25 jaar oud. De habitus en stamkleur ondersteunen deze veronderstelling. En een ‘wilde’ trilpopulier op landgoed Hackfort in Vorden.
Joost Bakker